maandag 23 januari 2012

Weblog Peru, parte III: Het alledaagse leven

Na ruim twee maanden hier begin ik me al aardig Peruaans te voelen. Ik kan al enkele hele interessante verhalen vertellen over mijn onderzoek (ik heb echt een fascinerende onderzoekscase te pakken), maar die bewaar ik nog even voor de volgende keer. In m’n hoofd ontstonden gedurende mijn tijd in Lima al vele verhalen over de alledaagse dingen. Tijdens de vele ritjes in de bus, het kijken naar de Peruaanse televisie of het spelen van een potje voetbal realiseerde ik me dat al deze activiteiten het beschrijven misschien wel waard zijn. Puur vanwege het feit dat ze anders zijn. Anders dan wij gewend zijn.

Eén van de leukste dingen van een nieuwe stad vind ik het uitvogelen hoe het transportsysteem werkt. In Buenos Aires pakte ik wel eens een willekeurige bus tot het eind van de lijn, puur om nieuwe delen van de stad te zien. In Cuba probeerde ik me aan te passen aan de ongeschreven regels van het aan boord gaan van de bus en trachtte ik de stratenpatronen te doorgronden op zoek naar mijn bestemming. Ook in Lima begeef ik me graag in de chaos die het transport met zich mee brengt. Ongelofelijk genoeg is in Lima (9 miljoen inwoners) 3 weken geleden de eerste (en voorlopig enige) metrolijn geopend. Het spoor, dat zich zo’n 5 tot 10 meter boven de grond bevindt, blijkt al 20 jaar geleden aangelegd, maar economische en sociale crisissen voorkwamen de ingebruikname. Tot het begin van deze maand dus. Daarom bevind ik me nu in een stad waarin de mensen wordt ‘geleerd’ hoe de metro gebruikt dient te worden. Op ieder station staan medewerkers in felgroene hesjes de reizigers te vertellen wat ze wel en ook vooral niet moeten doen: aan welke kant van de trap ze moeten lopen, dat ze áchter de gele lijn moeten blijven staan, dat ze zich moeten verspreiden over het perron, dat ze niet moeten voordringen bij het binnenstappen etc. Ook ín de metro wordt men gewezen op hun plicht als ‘goede burger’. Grappig is dat ik dit keer niet de onwetende reiziger ben: ik heb wel vaker met de metro gereden, voor veel Peruanen is het de eerste keer.

Interessanter nog is het bustransport. Dit gaat op een ongelofelijk chaotische manier. Overheidsbussen zijn er praktisch niet, bijna alle lijnen zijn in particulier bezit. De bussen variëren in grote van een bestelbusje tot een stadsbus zoals wij die kennen en werkelijk alle formaten daartussenin. Voordeel van dit systeem is dat een heel groot deel van de stad wordt gedekt en door de enorme hoeveelheid aan busjes hoef je eigenlijk nooit langer dan 5 minuten te wachten (in tegenstelling tot Cuba, waar ik soms wel 45 minuten bij een bushalte stond). Ook kun je de busjes vrijwel overal aanhouden en kun je overal uitstappen en limiteert het zich dus niet tot bushaltes. Gevolg hiervan is wel dat het een drukte van jewelste is op de weg met al die busjes die om de haverklap stoppen en dat je tocht zo erg lang kan duren.
Een buslijn biedt 3 verschillende banen: de chauffeur, de cobrador en de persoon langs de weg met een horloge. Om met de chauffeur te beginnen, zijn opdracht is dodelijk simpel en eigenlijk hetzelfde als die van een autocoureur: zo snel mogelijk het parcours afleggen. Dit gaat gepaard met een bizarre rijstijl. Een paar elementen daaruit: bumperkleven, veel te hard rijden, te laat remmen voor scherpe bochten of drempels, eerst invoegen en dan pas kijken of er wat aan kwam, overstekende voetgangers doen rennen voor hun leven, dwars over de weg stilstaan om passagiers in en uit te laten, hard optrekken en plots en krachtig remmen (waardoor niet zelden de passagiers die in het middenpad staan tegen de vloer smakken. Best hilarisch om te zien, behalve als je zelf onderop ligt…). De bizarre rijstijl bereikt zijn hoogtepunt als er geconcurreerd moet worden met andere buslijnen die deels over dezelfde route rijden. Want wie voorop rijdt kan als eerste de passagiers oppikken. Tijdens deze onderlinge duels doe ik af en toe maar even m’n ogen dicht.
Dan is er de cobrador, de man (ook wel eens een vrouw trouwens) die niet alleen de kaartjes aan boord verkoopt, maar ook bij iedere stop uit het busje hangt om de straten om te roepen waar de lijn langs gaat. Een ongelofelijk zwaar beroep: ze staan de hele dag, moeten zich door de bomvolle busjes wurmen om de kaartjes te verkopen en tegelijkertijd dus de mogelijke reiziger informeren. Grappig is het om te zien hoe ze je soms proberen over te halen met ze mee te rijden, ook al loop je totaal een andere kant uit. Net alsof ze je een restaurant of bar proberen binnen te praten. Communiceren met de cobrador gaat zeer kortaf: je mompelt de straat waar je naartoe wilt (soms geldt hiervoor een soort codetaal met termen als las torres, 108, Metro (een supermarkt)) en de cobrador vertelt je hoeveel een ritje daar naartoe kost. Stuitend vind ik het om te zien hoe onverschillig en haast minderwaardig de Peruaanse reizigers deze cobradors soms benaderen: zonder hem/haar aan te kijken duwen ze een muntje in de hand en mompelen haast onverstaanbaar waar ze naartoe willen. Het is typisch een baantje voor mensen uit de arme buitenwijken.
Tot slot de personen op verschillende punten langs de route met het horloge. Die werken voor dezelfde busmaatschappij en vertellen de chauffeur hoeveel minuten vóór hem de vorige bus van hetzelfde nummer reed. Hierdoor weet de chauffeur of hij nóg meer gas moet geven of juist een beetje dient in te houden. In ruil voor deze info krijgt de man met het horloge 10 of 20 cent van de cobrador.

Als ik deze busrit weer heb overleefd en uitstap in mijn wijk (108 baja! roep ik en de chauffeur weet waar ik er uit wil) wacht nog een laatste obstakel: de heuvel beklimmen richting mijn huis. Een heuvel met een stijgingspercentage (ik gok zo’n 20%) die menig wielerpeloton zou doen breken. Onderweg naar boven onderga ik de starende blikken van de bewoners en af en toe krijg ik nog te maken met een agressieve hond. In dat geval pak ik de dichtstbijzijnde steen en probeer het beest vol op z’n neus te raken (ja, ik gooi met scherp, ik heb het nooit zo op honden gehad. Sorry voor de liefhebbers…). Thuis tref ik de gezellige chaos die een huis met 8 inwoners met zich meebrengt. Wat me is opgevallen is dat vrijwel altijd minstens 1 televisie aan staat. Niet alleen bij de mensen thuis, ook in restaurants, bars en winkels ontbreekt de beeldbuis zelden. Hierdoor heb ik inzicht gekregen in weer een ander stukje Peruaanse cultuur: de tv-programma’s.

Ik deel ze in drie categorieën in. ’s Ochtends en rond het middaguur worden er slechte talkshows uitgezonden waarin de levens van de Bekende Peruaan (BP’er) tot in detail worden geanalyseerd. Ik ben dus volledig op de hoogte welke tv ster het met welke zanger doet en waarom het soapsterretje haar voetballer heeft bedrogen… Regelmatig gaan twee vrouwen elkaar voor de camera te lijf, vechtend om één man (die vervolgens huilend wordt geïnterviewd). De blonde presentatrices zijn tegelijk ook verkopers, want om de haverklap worden de roddels onderbroken voor een bericht over shampoo of melk.
Het eind van de middag is het domein van de ik-doe-een-kunstje-en-een-jury-die-pretendeert-deskundig-te-zijn-geeft-haar-gewichtige-mening-programma’s. Vaak gaat het om dansen of zingen en hier zijn weer vele varianten op. De ‘sentimentele’ bijvoorbeeld, waarin de vader met z’n dochtertje van 5 een liedje zingt en een dansje opvoert. Een deskundige jury geeft haar mening. Of een karaoke met BP’ers die niet kunnen zingen. Een deskundige jury geeft haar mening. Het mooist was nog wel de versie van het programma Canta si puedes (‘zing als je kunt’) waarin de deelnemers tijdens het zingen van hun liedje worden bestookt met natte sponzen, moeten liggen in een bad dat langzaam gevuld wordt met kikkers, of in een ton met ijs worden gegooid. En niet te vergeten geeft de deskundige jury haar mening.
’s Avonds tref je op vrijwel alle zenders slechte soapseries aan. Inherent aan het genre draait het hier om overspel, onmogelijke liefde, overspel, familieruzies, overspel en lage decolletés (of ben ik nu te stigmatiserend over het genre soap?).
Gelukkig is er ook nog het gewone journaal. Echt vrolijk word ik overigens niet van de berichten die daar voorbijkomen. Heftige mijnconflicten, roofovervallen en recentelijk nog de moord op een politieofficier en zijn zoontje van 13 in een stadje in het noorden van Peru bijvoorbeeld.

Een ander wekelijks ritueel is het spelen van een potje voetbal met de jongens uit m’n wijk. Zoals ook bij m’n vorige reizen: veelvuldig zorgt een praatje over fútbol voor opfleurende gezichten van chagrijnige taxichauffeurs of hostelmedewerkers. Het is dé manier om makkelijk contact te leggen en met terugwerkende kracht ben ik blij met al die uren van mijn leven die ik heb besteed aan het kijken van wedstrijden uit de Franse 3e divisie of het bestuderen van de selectie van de kampioen van Bulgarije. Kennis over voetbal breekt het ijs. Maar voor ik daadwerkelijk tegen een bal kan trappen, wacht me eerst nog de tocht naar de kunstgras veldjes (aangelegd met steun van de Italiaanse club Fiorentina). En dat gaat op z’n barriada’s. Er is een heel arsenaal aan taxi’s dat z’n geld verdient in de arme buitenwijken. Geen mooie nieuwe luxe Toyota’s, maar afgerachtte kapotte oude versies. Regelmatig is een van de koplampen kapot, hangt de voorbumper er verloren bij, kunnen de ramen niet meer open noch dicht en vallen de stoelen van ellende ongeveer uit elkaar. In zo’n taxi rijden we naar ons voetbalveldje. Met ‘we’ bedoel ik: mijzelf, de chauffeur en nog 8 andere passagiers. Twee op de voorstoel, vier op de achterbank en drie in de kofferbak. De rijstijl komt overeen met die van de gemiddelde buschauffeur eerder beschreven, de gaten in de weg doen de rest. Levend aangekomen voetbal ik ruim een uur met 20 Peruanen (drie teams van zeven). Het niveau van de wedstrijdjes die ik de afgelopen jaren in Latijns-Amerika heb gespeeld valt samen met positie van het betreffende land op de wereldranglijst. De Cubanen wilden alleen maar op doel schieten, de Peruanen geven slechts lange ballen of weigeren over te spelen, louter met de Argentijnen was daadwerkelijk combinatiespel te spelen. De Peruanen geven elkaar namen naar hoe men eruit ziet: een dunne jongen heet flaco (dunne), een dikke gordo (dikke), een donkere jongen negro (zwarte) en een jongen met vage Chinese uiterlijke kenmerken wordt chino (Chinees) genoemd. Welke bijnaam ik heb gekregen? Van der Sloot… Dank aan hem voor het ruineren van onze goede naam in het buitenland… Hoeveel goals ik ook maak, het lukt me niet m’n bijnaam te veranderen in Van der Vaart, Van Persie of Van Bommel…

Tot zover een klein inzicht in een paar van de alledaagse Peruaanse dingen. Volgens mij heb ik hier ook de kern te pakken van mijn reislust: alledaagse dingen kunnen in alle landen zó verschillend zijn. De manier waarop ik inmiddels voor de 3e keer reis, biedt me de mogelijkheid om deze gewone dingen te beleven. Een ritje in een bus, het kijken naar tv of het spelen van een potje voetbal kan zo al een fascinerende ervaring zijn.

Hasta luego!

3 opmerkingen:

  1. Mooi verhaal! Nooit gedacht dat ze SBS6 konden ontvangen in Peru!

    BeantwoordenVerwijderen
  2. Dank voor weer een prachtig verhaal met bijzondere insights!!
    Tjerk

    BeantwoordenVerwijderen
  3. Sander ik heb weer genoten van je verhaal! Zelfs met hier en daar een gniffel in de o zo stille UB. Het is tentamen periode en ik stort me op het Spaans. Volgende keer dan ook reactie 'en Espanol'!

    BeantwoordenVerwijderen