Na ruim twee maanden hier begin ik me al aardig Peruaans te voelen. Ik kan al enkele hele interessante verhalen vertellen over mijn onderzoek (ik heb echt een fascinerende onderzoekscase te pakken), maar die bewaar ik nog even voor de volgende keer. In m’n hoofd ontstonden gedurende mijn tijd in Lima al vele verhalen over de alledaagse dingen. Tijdens de vele ritjes in de bus, het kijken naar de Peruaanse televisie of het spelen van een potje voetbal realiseerde ik me dat al deze activiteiten het beschrijven misschien wel waard zijn. Puur vanwege het feit dat ze anders zijn. Anders dan wij gewend zijn.
Eén van de leukste dingen van een nieuwe stad vind ik het uitvogelen hoe het transportsysteem werkt. In Buenos Aires pakte ik wel eens een willekeurige bus tot het eind van de lijn, puur om nieuwe delen van de stad te zien. In Cuba probeerde ik me aan te passen aan de ongeschreven regels van het aan boord gaan van de bus en trachtte ik de stratenpatronen te doorgronden op zoek naar mijn bestemming. Ook in Lima begeef ik me graag in de chaos die het transport met zich mee brengt. Ongelofelijk genoeg is in Lima (9 miljoen inwoners) 3 weken geleden de eerste (en voorlopig enige) metrolijn geopend. Het spoor, dat zich zo’n 5 tot 10 meter boven de grond bevindt, blijkt al 20 jaar geleden aangelegd, maar economische en sociale crisissen voorkwamen de ingebruikname. Tot het begin van deze maand dus. Daarom bevind ik me nu in een stad waarin de mensen wordt ‘geleerd’ hoe de metro gebruikt dient te worden. Op ieder station staan medewerkers in felgroene hesjes de reizigers te vertellen wat ze wel en ook vooral niet moeten doen: aan welke kant van de trap ze moeten lopen, dat ze áchter de gele lijn moeten blijven staan, dat ze zich moeten verspreiden over het perron, dat ze niet moeten voordringen bij het binnenstappen etc. Ook ín de metro wordt men gewezen op hun plicht als ‘goede burger’. Grappig is dat ik dit keer niet de onwetende reiziger ben: ik heb wel vaker met de metro gereden, voor veel Peruanen is het de eerste keer.
Interessanter nog is het bustransport. Dit gaat op een ongelofelijk chaotische manier. Overheidsbussen zijn er praktisch niet, bijna alle lijnen zijn in particulier bezit. De bussen variëren in grote van een bestelbusje tot een stadsbus zoals wij die kennen en werkelijk alle formaten daartussenin. Voordeel van dit systeem is dat een heel groot deel van de stad wordt gedekt en door de enorme hoeveelheid aan busjes hoef je eigenlijk nooit langer dan 5 minuten te wachten (in tegenstelling tot Cuba, waar ik soms wel 45 minuten bij een bushalte stond). Ook kun je de busjes vrijwel overal aanhouden en kun je overal uitstappen en limiteert het zich dus niet tot bushaltes. Gevolg hiervan is wel dat het een drukte van jewelste is op de weg met al die busjes die om de haverklap stoppen en dat je tocht zo erg lang kan duren.
Een buslijn biedt 3 verschillende banen: de chauffeur, de cobrador en de persoon langs de weg met een horloge. Om met de chauffeur te beginnen, zijn opdracht is dodelijk simpel en eigenlijk hetzelfde als die van een autocoureur: zo snel mogelijk het parcours afleggen. Dit gaat gepaard met een bizarre rijstijl. Een paar elementen daaruit: bumperkleven, veel te hard rijden, te laat remmen voor scherpe bochten of drempels, eerst invoegen en dan pas kijken of er wat aan kwam, overstekende voetgangers doen rennen voor hun leven, dwars over de weg stilstaan om passagiers in en uit te laten, hard optrekken en plots en krachtig remmen (waardoor niet zelden de passagiers die in het middenpad staan tegen de vloer smakken. Best hilarisch om te zien, behalve als je zelf onderop ligt…). De bizarre rijstijl bereikt zijn hoogtepunt als er geconcurreerd moet worden met andere buslijnen die deels over dezelfde route rijden. Want wie voorop rijdt kan als eerste de passagiers oppikken. Tijdens deze onderlinge duels doe ik af en toe maar even m’n ogen dicht.
Dan is er de cobrador, de man (ook wel eens een vrouw trouwens) die niet alleen de kaartjes aan boord verkoopt, maar ook bij iedere stop uit het busje hangt om de straten om te roepen waar de lijn langs gaat. Een ongelofelijk zwaar beroep: ze staan de hele dag, moeten zich door de bomvolle busjes wurmen om de kaartjes te verkopen en tegelijkertijd dus de mogelijke reiziger informeren. Grappig is het om te zien hoe ze je soms proberen over te halen met ze mee te rijden, ook al loop je totaal een andere kant uit. Net alsof ze je een restaurant of bar proberen binnen te praten. Communiceren met de cobrador gaat zeer kortaf: je mompelt de straat waar je naartoe wilt (soms geldt hiervoor een soort codetaal met termen als las torres, 108, Metro (een supermarkt)) en de cobrador vertelt je hoeveel een ritje daar naartoe kost. Stuitend vind ik het om te zien hoe onverschillig en haast minderwaardig de Peruaanse reizigers deze cobradors soms benaderen: zonder hem/haar aan te kijken duwen ze een muntje in de hand en mompelen haast onverstaanbaar waar ze naartoe willen. Het is typisch een baantje voor mensen uit de arme buitenwijken.
Tot slot de personen op verschillende punten langs de route met het horloge. Die werken voor dezelfde busmaatschappij en vertellen de chauffeur hoeveel minuten vóór hem de vorige bus van hetzelfde nummer reed. Hierdoor weet de chauffeur of hij nóg meer gas moet geven of juist een beetje dient in te houden. In ruil voor deze info krijgt de man met het horloge 10 of 20 cent van de cobrador.
Als ik deze busrit weer heb overleefd en uitstap in mijn wijk (108 baja! roep ik en de chauffeur weet waar ik er uit wil) wacht nog een laatste obstakel: de heuvel beklimmen richting mijn huis. Een heuvel met een stijgingspercentage (ik gok zo’n 20%) die menig wielerpeloton zou doen breken. Onderweg naar boven onderga ik de starende blikken van de bewoners en af en toe krijg ik nog te maken met een agressieve hond. In dat geval pak ik de dichtstbijzijnde steen en probeer het beest vol op z’n neus te raken (ja, ik gooi met scherp, ik heb het nooit zo op honden gehad. Sorry voor de liefhebbers…). Thuis tref ik de gezellige chaos die een huis met 8 inwoners met zich meebrengt. Wat me is opgevallen is dat vrijwel altijd minstens 1 televisie aan staat. Niet alleen bij de mensen thuis, ook in restaurants, bars en winkels ontbreekt de beeldbuis zelden. Hierdoor heb ik inzicht gekregen in weer een ander stukje Peruaanse cultuur: de tv-programma’s.
Ik deel ze in drie categorieën in. ’s Ochtends en rond het middaguur worden er slechte talkshows uitgezonden waarin de levens van de Bekende Peruaan (BP’er) tot in detail worden geanalyseerd. Ik ben dus volledig op de hoogte welke tv ster het met welke zanger doet en waarom het soapsterretje haar voetballer heeft bedrogen… Regelmatig gaan twee vrouwen elkaar voor de camera te lijf, vechtend om één man (die vervolgens huilend wordt geïnterviewd). De blonde presentatrices zijn tegelijk ook verkopers, want om de haverklap worden de roddels onderbroken voor een bericht over shampoo of melk.
Het eind van de middag is het domein van de ik-doe-een-kunstje-en-een-jury-die-pretendeert-deskundig-te-zijn-geeft-haar-gewichtige-mening-programma’s. Vaak gaat het om dansen of zingen en hier zijn weer vele varianten op. De ‘sentimentele’ bijvoorbeeld, waarin de vader met z’n dochtertje van 5 een liedje zingt en een dansje opvoert. Een deskundige jury geeft haar mening. Of een karaoke met BP’ers die niet kunnen zingen. Een deskundige jury geeft haar mening. Het mooist was nog wel de versie van het programma Canta si puedes (‘zing als je kunt’) waarin de deelnemers tijdens het zingen van hun liedje worden bestookt met natte sponzen, moeten liggen in een bad dat langzaam gevuld wordt met kikkers, of in een ton met ijs worden gegooid. En niet te vergeten geeft de deskundige jury haar mening.
’s Avonds tref je op vrijwel alle zenders slechte soapseries aan. Inherent aan het genre draait het hier om overspel, onmogelijke liefde, overspel, familieruzies, overspel en lage decolletés (of ben ik nu te stigmatiserend over het genre soap?).
Gelukkig is er ook nog het gewone journaal. Echt vrolijk word ik overigens niet van de berichten die daar voorbijkomen. Heftige mijnconflicten, roofovervallen en recentelijk nog de moord op een politieofficier en zijn zoontje van 13 in een stadje in het noorden van Peru bijvoorbeeld.
Een ander wekelijks ritueel is het spelen van een potje voetbal met de jongens uit m’n wijk. Zoals ook bij m’n vorige reizen: veelvuldig zorgt een praatje over fútbol voor opfleurende gezichten van chagrijnige taxichauffeurs of hostelmedewerkers. Het is dé manier om makkelijk contact te leggen en met terugwerkende kracht ben ik blij met al die uren van mijn leven die ik heb besteed aan het kijken van wedstrijden uit de Franse 3e divisie of het bestuderen van de selectie van de kampioen van Bulgarije. Kennis over voetbal breekt het ijs. Maar voor ik daadwerkelijk tegen een bal kan trappen, wacht me eerst nog de tocht naar de kunstgras veldjes (aangelegd met steun van de Italiaanse club Fiorentina). En dat gaat op z’n barriada’s. Er is een heel arsenaal aan taxi’s dat z’n geld verdient in de arme buitenwijken. Geen mooie nieuwe luxe Toyota’s, maar afgerachtte kapotte oude versies. Regelmatig is een van de koplampen kapot, hangt de voorbumper er verloren bij, kunnen de ramen niet meer open noch dicht en vallen de stoelen van ellende ongeveer uit elkaar. In zo’n taxi rijden we naar ons voetbalveldje. Met ‘we’ bedoel ik: mijzelf, de chauffeur en nog 8 andere passagiers. Twee op de voorstoel, vier op de achterbank en drie in de kofferbak. De rijstijl komt overeen met die van de gemiddelde buschauffeur eerder beschreven, de gaten in de weg doen de rest. Levend aangekomen voetbal ik ruim een uur met 20 Peruanen (drie teams van zeven). Het niveau van de wedstrijdjes die ik de afgelopen jaren in Latijns-Amerika heb gespeeld valt samen met positie van het betreffende land op de wereldranglijst. De Cubanen wilden alleen maar op doel schieten, de Peruanen geven slechts lange ballen of weigeren over te spelen, louter met de Argentijnen was daadwerkelijk combinatiespel te spelen. De Peruanen geven elkaar namen naar hoe men eruit ziet: een dunne jongen heet flaco (dunne), een dikke gordo (dikke), een donkere jongen negro (zwarte) en een jongen met vage Chinese uiterlijke kenmerken wordt chino (Chinees) genoemd. Welke bijnaam ik heb gekregen? Van der Sloot… Dank aan hem voor het ruineren van onze goede naam in het buitenland… Hoeveel goals ik ook maak, het lukt me niet m’n bijnaam te veranderen in Van der Vaart, Van Persie of Van Bommel…
Tot zover een klein inzicht in een paar van de alledaagse Peruaanse dingen. Volgens mij heb ik hier ook de kern te pakken van mijn reislust: alledaagse dingen kunnen in alle landen zó verschillend zijn. De manier waarop ik inmiddels voor de 3e keer reis, biedt me de mogelijkheid om deze gewone dingen te beleven. Een ritje in een bus, het kijken naar tv of het spelen van een potje voetbal kan zo al een fascinerende ervaring zijn.
Hasta luego!

maandag 23 januari 2012
zaterdag 7 januari 2012
Weblog Peru, Parte II: Exploring Peru
Ik ben al weer bijna twee maanden in Peru. En inmiddels heb ik niet alleen Lima gezien, maar ook een groot deel van de rest van het land.
Allereerst, na wat bedenktijd heb ik besloten op het aanbod van de Peruaanse geograaf in te gaan en samen met hem begin ik volgende week aan mijn onderzoek in één van de arme buitenwijken van Lima. Ik ben al in de wijk geweest en het is nog een stuk armer dan de buurt waar ik zelf in woon. Waterleiding is er bijvoorbeeld in grote delen van de wijk nog niet, waardoor men afhankelijk is van trucks met grote watertanks. Hierdoor is het water voor deze armste stedelijke bewoners vele malen duurden dan voor de gemiddelde Limeño. Hoe mijn onderzoek precies zijn invulling vindt, zal ik in een volgend verhaal verder uitleggen, aangezien ik het nu zelf ook nog niet precies weet. De rest van mijn tijd in Lima heb nog enkele mensen ontmoet die me kunnen (gaan) helpen met mijn onderzoek. Ook heb ik me verder aangepast aan het Peruaanse leven. Hoogtepunt daarbij waren mijn bezoeken aan de voetbalwedstrijden van Allianza Lima, één van de twee grootste clubs van het land.
Met de zoon van mijn gastfamilie bezocht ik de wedstrijden tegen Sport Boys en Juan Aurich. De eerste wedstrijd ging eigenlijk nergens meer om: Allianza had zich al geplaatst voor de play-off. De tweede wedstrijd daarentegen was de play-off finale. De eerste finalewedstrijd had Allianza gewonnen, een gelijkspel tegen Juan Aurich zou volstaan voor het kampioenschap. We maakten ons dus op voor een groot feest. Voor we naar het stadion vertrokken moest ik echter de nodige voorzorgsmaatregelen nemen; we hadden namelijk kaartjes voor de tribune met de harde kern van Allianza... Telefoon, portemonnee, horloge en fotocamera liet ik thuis, want de kans was te groot dat die anders gejat zouden worden, mijn geld stopte ik in m’n sok. En zelfs mijn broekriem kon niet mee, want die zou bij de entree afgenomen worden door de beveiliging (omdat men elkaar er mee te lijf kan gaan). Ik heb inmiddels al aardig wat voetbalwedstrijden bezocht, onder andere van Boca Juniors en de superclassico van Uruguay; Peñarol-Nacional, maar toen stond ik niet tussen de harde kern. Ik was eerlijk gezegd wel een beetje nerveus, naar aanleiding van enkele verhalen die ik voorafgaande aan de wedstrijd had gehoord. ‘Zingen voor je leven’ is hier bijvoorbeeld zeker van toepassing. Ieder deel van de tribune van de harde kern heeft zijn eigen ‘leider’. Als het ‘gebied’ van de leider niet hard genoeg zingt, wordt hij daar op aangesproken door een leider uit een ander deel. Vervolgens begint de leider (met z’n vriendjes) enorm te schreeuwen naar iedereen die naar zijn idee niet hard genoeg meezingt en af en toe wordt er een rake klap uitgedeeld. Niet meezingen betekent namelijk een gebrek aan clubliefde en dan hoor je niet bij de harde kern te staan. Aan mij dus de taak om bij ieder nieuw liedje goed te luisteren naar wat er gezongen werd en vervolgens als een idioot mee te zingen en niet te vergeten als een debiel met mijn shirtje te zwaaien. Ook werden er liedjes gezongen als ‘Wie niet springt is voor Universitario (dé grote rivaal)’. En dat bracht me enigszins in de problemen, aangezien mijn broek toch écht die riem (die nu dus thuis lag) nodig heeft… Dus dan ga je afwegingen maken hé... Uiteindelijk sprong ik uit lijfsbehoud maar net zo hard mee, echter met mijn handen m’n broek ophoudend om te voorkomen dat die tot op mijn enkels zou afzakken… Een kleine glimlach kon ik daarbij niet onderdrukken, hoewel ik natuurlijk fanatiek meezong. Ook moest ik eigenlijk enorm lachen toen ik mezelf hoorde zingen ‘mi vida no vale, solo tu y mi madre’: ‘mijn leven is niks waard, alleen jij [Allianza] en m’n moeder…
Waar we hadden gerekend op een enorm feest, verloor Allianza echter en moest er later een 3e en beslissende wedstrijd gespeeld worden (die Allianza overigens ook verloor…). Rellen bleven gelukkig uit, maar ik was blij toen ik eenmaal veilig thuis was.
Na deze ‘native experiences’ pakte ik op 12 december de taxi naar het vliegveld waar ik mijn ouders verwelkomde in Peru, om te beginnen aan een rondreis van 3,5 week. De eerste stop was Cusco, waarvandaan we de ‘Geheime vallei van de Inca’s’ bezochten met Inca ruïnes en terrassen. In Ollantaytambo namen we de trein naar Agua Calientes om de volgende ochtend vroeg naar Machu Picchu te gaan. In het begin waren de ruïnes nog omgeven door een dikke mist, maar dit trok later weg en toen hadden we een prachtig zicht op het hele complex. Na nog een paar dagen Cusco pakten we de bus naar Puno, aan de rand van het Titicacameer. Op het meer bezochten we drijvende rieten eilanden waar nog steeds inheemse bevolkingsgroepen wonen. Het Titicacameer had voor mij iets magisch; het hoogst bevaarbare meer ter wereld sprak altijd al tot mijn verbeelding. Vanuit Puno namen we de bus naar Arequipa, een mooie koloniale stad met een prachtige Plaza de Armas (centraal plein). Op zo’n 160 kilometer van Arequipa ligt de Colca Canyon. ’s Ochtends om 3.00 uur vertrokken we uit Arequipa, om eerst een pas van bijna 5000 meter hoogte over te moeten. Ik was juist nú naar Peru gegaan om de winter in Nederland over te slaan, maar op 5000 meter kan het zelfs midden in de zomer in Peru flink sneeuwen! Onderweg stopten we nog om condors te zien alvorens we aan de afdaling van de canyon begonnen. De tocht startte op 3200 meter boven zeeniveau. In 9 kilometer daalden we af naar 2100 meter, vervolgens liepen we nog zo’n 9 kilometer onderin de canyon. We sliepen in kleine hutjes in een dorpje en begonnen de volgende dag om 6.00 uur aan de klim om nu in 6 kilometer de 1100 meter hoogteverschil weer te overbruggen. Een pittige tocht, zeker gezien de hoogte waarop we zaten en waardoor we soms flink naar adem moesten happen. De volgende stop op de reis was Paracas, gelegen aan de kust. Vanuit hier gingen we met de boot naar de Islas Ballestas. Een eiland met een miljoen vogels, zeeleeuwen en pinguïns en op de terugtocht kregen we als kers op de taart ook nog bezoek van een stuk of 8 dolfijnen.
De voorgaande bestemmingen waren allemaal onderdeel van, zoals de Lonely Planet het noemt, the gringo trail: de meest toeristische route. Ik had wel zin om de gringo trail te verlaten en dus off the beaten track te gaan. Huancavelica, hoog in de Andes, leek me wel een leuke volgende bestemming. Om 17.30 uur vertrok er een bus vanuit Ica voor de elf uur lange reis. We waren de enige niet-Peruanen in de bus en hoewel de tocht nog wel redelijk comfortabel begon, veranderde dat snel. We reden over een onverlichte en onverharde weg in de bergen, over een pas van opnieuw zo’n 5000 meter hoog. Daarbij was het ook nog eens enorm gaan regenen en vangrails waren in geen velden of wegen te bekennen. Mijn vader, die aan het raam zat, keek af en toe met de koplampen van de oude Volvo-bus mee de afgrond in. Sporadische nieuwsberichten van Peruaanse bussen die in het ravijn verdwenen schoten door zijn hoofd… Om 4.00 uur ’s nachts kwamen we in de stromende regen aan in Huancavelica, waar de hostelmedewerker, ondanks mijn reservering, meedeelde dat het hostel vol zat. We overbrugden een paar uur op de bank in de centrale ruimte van het hostel, alvorens een andere plek te zoeken; een leuk begin van m’n moeders verjaardag…
We vervolgden onze reis naar Huancayo, zo’n 4 uur van Huancavelica vandaan. De tocht was een stuk korter, maar met opnieuw soms hachelijke situaties. En dit keer zat ík bij het raam… In Huancayo vierden we Nieuwjaar met een heleboel Peruanen en Peruaanse tradities. Vanuit Huancayo namen we de bus voor onze laatste bestemming: Lima. We reden door een prachtige kloof en passeerden rauwe mijndorpjes. Ik besteedde nog enkele dagen met mijn ouders in Lima, waarin we onder meer mijn gastfamilie bezochten in de arme buitenwijk.
Uit deze paar weken bleek hoe gevarieerd Peru is. We hebben eigenlijk nog maar een klein deel van het land gezien, maar zijn zulke verschillende landschappen, steden, gebruiken, maaltijden en mensen tegengekomen. Afgelopen donderdag keerden mijn ouders weer terug naar Nederland; ik blijf nog 5 maanden in Zuid-Amerika. Aan het eind zal ik nog meer gaan reizen, maar de komende 3 maanden eerst maar eens aan de slag met mijn onderzoek!
Hasta luego!
Allereerst, na wat bedenktijd heb ik besloten op het aanbod van de Peruaanse geograaf in te gaan en samen met hem begin ik volgende week aan mijn onderzoek in één van de arme buitenwijken van Lima. Ik ben al in de wijk geweest en het is nog een stuk armer dan de buurt waar ik zelf in woon. Waterleiding is er bijvoorbeeld in grote delen van de wijk nog niet, waardoor men afhankelijk is van trucks met grote watertanks. Hierdoor is het water voor deze armste stedelijke bewoners vele malen duurden dan voor de gemiddelde Limeño. Hoe mijn onderzoek precies zijn invulling vindt, zal ik in een volgend verhaal verder uitleggen, aangezien ik het nu zelf ook nog niet precies weet. De rest van mijn tijd in Lima heb nog enkele mensen ontmoet die me kunnen (gaan) helpen met mijn onderzoek. Ook heb ik me verder aangepast aan het Peruaanse leven. Hoogtepunt daarbij waren mijn bezoeken aan de voetbalwedstrijden van Allianza Lima, één van de twee grootste clubs van het land.
Met de zoon van mijn gastfamilie bezocht ik de wedstrijden tegen Sport Boys en Juan Aurich. De eerste wedstrijd ging eigenlijk nergens meer om: Allianza had zich al geplaatst voor de play-off. De tweede wedstrijd daarentegen was de play-off finale. De eerste finalewedstrijd had Allianza gewonnen, een gelijkspel tegen Juan Aurich zou volstaan voor het kampioenschap. We maakten ons dus op voor een groot feest. Voor we naar het stadion vertrokken moest ik echter de nodige voorzorgsmaatregelen nemen; we hadden namelijk kaartjes voor de tribune met de harde kern van Allianza... Telefoon, portemonnee, horloge en fotocamera liet ik thuis, want de kans was te groot dat die anders gejat zouden worden, mijn geld stopte ik in m’n sok. En zelfs mijn broekriem kon niet mee, want die zou bij de entree afgenomen worden door de beveiliging (omdat men elkaar er mee te lijf kan gaan). Ik heb inmiddels al aardig wat voetbalwedstrijden bezocht, onder andere van Boca Juniors en de superclassico van Uruguay; Peñarol-Nacional, maar toen stond ik niet tussen de harde kern. Ik was eerlijk gezegd wel een beetje nerveus, naar aanleiding van enkele verhalen die ik voorafgaande aan de wedstrijd had gehoord. ‘Zingen voor je leven’ is hier bijvoorbeeld zeker van toepassing. Ieder deel van de tribune van de harde kern heeft zijn eigen ‘leider’. Als het ‘gebied’ van de leider niet hard genoeg zingt, wordt hij daar op aangesproken door een leider uit een ander deel. Vervolgens begint de leider (met z’n vriendjes) enorm te schreeuwen naar iedereen die naar zijn idee niet hard genoeg meezingt en af en toe wordt er een rake klap uitgedeeld. Niet meezingen betekent namelijk een gebrek aan clubliefde en dan hoor je niet bij de harde kern te staan. Aan mij dus de taak om bij ieder nieuw liedje goed te luisteren naar wat er gezongen werd en vervolgens als een idioot mee te zingen en niet te vergeten als een debiel met mijn shirtje te zwaaien. Ook werden er liedjes gezongen als ‘Wie niet springt is voor Universitario (dé grote rivaal)’. En dat bracht me enigszins in de problemen, aangezien mijn broek toch écht die riem (die nu dus thuis lag) nodig heeft… Dus dan ga je afwegingen maken hé... Uiteindelijk sprong ik uit lijfsbehoud maar net zo hard mee, echter met mijn handen m’n broek ophoudend om te voorkomen dat die tot op mijn enkels zou afzakken… Een kleine glimlach kon ik daarbij niet onderdrukken, hoewel ik natuurlijk fanatiek meezong. Ook moest ik eigenlijk enorm lachen toen ik mezelf hoorde zingen ‘mi vida no vale, solo tu y mi madre’: ‘mijn leven is niks waard, alleen jij [Allianza] en m’n moeder…
Waar we hadden gerekend op een enorm feest, verloor Allianza echter en moest er later een 3e en beslissende wedstrijd gespeeld worden (die Allianza overigens ook verloor…). Rellen bleven gelukkig uit, maar ik was blij toen ik eenmaal veilig thuis was.
Na deze ‘native experiences’ pakte ik op 12 december de taxi naar het vliegveld waar ik mijn ouders verwelkomde in Peru, om te beginnen aan een rondreis van 3,5 week. De eerste stop was Cusco, waarvandaan we de ‘Geheime vallei van de Inca’s’ bezochten met Inca ruïnes en terrassen. In Ollantaytambo namen we de trein naar Agua Calientes om de volgende ochtend vroeg naar Machu Picchu te gaan. In het begin waren de ruïnes nog omgeven door een dikke mist, maar dit trok later weg en toen hadden we een prachtig zicht op het hele complex. Na nog een paar dagen Cusco pakten we de bus naar Puno, aan de rand van het Titicacameer. Op het meer bezochten we drijvende rieten eilanden waar nog steeds inheemse bevolkingsgroepen wonen. Het Titicacameer had voor mij iets magisch; het hoogst bevaarbare meer ter wereld sprak altijd al tot mijn verbeelding. Vanuit Puno namen we de bus naar Arequipa, een mooie koloniale stad met een prachtige Plaza de Armas (centraal plein). Op zo’n 160 kilometer van Arequipa ligt de Colca Canyon. ’s Ochtends om 3.00 uur vertrokken we uit Arequipa, om eerst een pas van bijna 5000 meter hoogte over te moeten. Ik was juist nú naar Peru gegaan om de winter in Nederland over te slaan, maar op 5000 meter kan het zelfs midden in de zomer in Peru flink sneeuwen! Onderweg stopten we nog om condors te zien alvorens we aan de afdaling van de canyon begonnen. De tocht startte op 3200 meter boven zeeniveau. In 9 kilometer daalden we af naar 2100 meter, vervolgens liepen we nog zo’n 9 kilometer onderin de canyon. We sliepen in kleine hutjes in een dorpje en begonnen de volgende dag om 6.00 uur aan de klim om nu in 6 kilometer de 1100 meter hoogteverschil weer te overbruggen. Een pittige tocht, zeker gezien de hoogte waarop we zaten en waardoor we soms flink naar adem moesten happen. De volgende stop op de reis was Paracas, gelegen aan de kust. Vanuit hier gingen we met de boot naar de Islas Ballestas. Een eiland met een miljoen vogels, zeeleeuwen en pinguïns en op de terugtocht kregen we als kers op de taart ook nog bezoek van een stuk of 8 dolfijnen.
De voorgaande bestemmingen waren allemaal onderdeel van, zoals de Lonely Planet het noemt, the gringo trail: de meest toeristische route. Ik had wel zin om de gringo trail te verlaten en dus off the beaten track te gaan. Huancavelica, hoog in de Andes, leek me wel een leuke volgende bestemming. Om 17.30 uur vertrok er een bus vanuit Ica voor de elf uur lange reis. We waren de enige niet-Peruanen in de bus en hoewel de tocht nog wel redelijk comfortabel begon, veranderde dat snel. We reden over een onverlichte en onverharde weg in de bergen, over een pas van opnieuw zo’n 5000 meter hoog. Daarbij was het ook nog eens enorm gaan regenen en vangrails waren in geen velden of wegen te bekennen. Mijn vader, die aan het raam zat, keek af en toe met de koplampen van de oude Volvo-bus mee de afgrond in. Sporadische nieuwsberichten van Peruaanse bussen die in het ravijn verdwenen schoten door zijn hoofd… Om 4.00 uur ’s nachts kwamen we in de stromende regen aan in Huancavelica, waar de hostelmedewerker, ondanks mijn reservering, meedeelde dat het hostel vol zat. We overbrugden een paar uur op de bank in de centrale ruimte van het hostel, alvorens een andere plek te zoeken; een leuk begin van m’n moeders verjaardag…
We vervolgden onze reis naar Huancayo, zo’n 4 uur van Huancavelica vandaan. De tocht was een stuk korter, maar met opnieuw soms hachelijke situaties. En dit keer zat ík bij het raam… In Huancayo vierden we Nieuwjaar met een heleboel Peruanen en Peruaanse tradities. Vanuit Huancayo namen we de bus voor onze laatste bestemming: Lima. We reden door een prachtige kloof en passeerden rauwe mijndorpjes. Ik besteedde nog enkele dagen met mijn ouders in Lima, waarin we onder meer mijn gastfamilie bezochten in de arme buitenwijk.
Uit deze paar weken bleek hoe gevarieerd Peru is. We hebben eigenlijk nog maar een klein deel van het land gezien, maar zijn zulke verschillende landschappen, steden, gebruiken, maaltijden en mensen tegengekomen. Afgelopen donderdag keerden mijn ouders weer terug naar Nederland; ik blijf nog 5 maanden in Zuid-Amerika. Aan het eind zal ik nog meer gaan reizen, maar de komende 3 maanden eerst maar eens aan de slag met mijn onderzoek!
Hasta luego!
Abonneren op:
Posts (Atom)